Vergoeding voor vervroegd beëindigen pelsdierhouderij moet hoger

De pelsdierhouders moesten drie jaar eerder stoppen met het houden van nertsen dan in 2013 bij wet was bepaald. Daardoor hebben zij schade geleden. De pelsdierhouders vonden de vergoeding die zij daarvoor van de minister kregen onvoldoende en gingen in beroep bij het CBb. Het CBb geeft de pelsdierhouders gelijk en heeft bepaald dat en hoe de vergoedingen opnieuw moeten worden vastgesteld. Verder oordeelt het CBb dat de minister aan zogenoemde voergeldgevers terecht geen vergoeding heeft toegekend.
Covid-19
In 2013 is wettelijk bepaald dat de pelsdierhouderij met ingang van 1 januari 2024 moest worden beëindigd. Na een advies van het Outbreak Management Team Zoönosen van augustus 2020 is in december 2020 de wet gewijzigd. Bepaald is toen dat de pelsdierhouderij al begin januari 2021 moest zijn beëindigd. De reden voor deze vervroeging was dat het Covid-19-virus op nertsen was overgeslagen. Vanwege deze besmetting waren veel nertsenhouderijen geruimd.
Onjuiste vaststelling vergoeding
In de wet is een aanspraak op vergoeding toegekend aan de pelsdierhouders omdat het gedwongen stoppen met het houden van nertsen een inbreuk is op het eigendomsrecht van de pelsdierhouders. Het CBb oordeelt nu dat de minister deze vergoeding onjuist heeft vastgesteld. De minister heeft wel de basisvergoeding goed bepaald, te weten een bedrag van 51 euro per fokteef per jaar. Maar de minister heeft ten onrechte bij bedrijven die al waren geruimd of leegstonden, een aftrek van 38 euro toegepast. Er is ook geen grond voor een korting van 15 procent op de vergoeding vanwege het 'normaal maatschappelijk risico'.
Te uitzonderlijk
Het volledig wegvallen van het inkomen door het vervroegde beëindigen van de pelsdierhouderij in verband met een pandemie onder mensen is te uitzonderlijk om te kunnen aanmerken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het CBb volgt hierbij zijn adviseur, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak. Deze korting van 15 procent moet geheel vervallen.
16 weken
De minister moet binnen 16 weken de vergoedingen opnieuw vaststellen voor de pelsdierhouders die in beroep zijn gekomen. Dan zonder de aftrek van 38 euro per fokteef voor geruimde en leegstaande bedrijven en zonder de korting van 15 procent.
Voergeldgevers
Verder oordeelt het CBb dat de minister aan zogenoemde voergeldgevers terecht geen vergoeding heeft toegekend. De wet biedt daarvoor geen grondslag. Voergeldgevers huisvestten nertsen op bedrijven van andere ondernemers, de voergeldnemers. Die stelden tegen betaling hun hokken beschikbaar en verzorgden de dieren. De opbrengsten van de nertsen waren voor de voergeldgevers. Het CBb oordeelt dat de wet de minister alleen bevoegd maakt een vergoeding toe te kennen aan voergeldnemers, niet aan voergeldgevers.
Het CBb is ook niet bevoegd te beoordelen of voergeldgevers op een andere grondslag voor een vergoeding in aanmerking komen. Alleen de burgerlijke rechter mag daarover oordelen.

Tekst: Erik Kruisselbrink
Is als freelance vakbladredacteur van vele markten thuis.
Beeld: Agrio archief